Concerten
 
Knipscheer-orgel
 
Orgelmakers Knipscheer
 
 

Orgelmakers Knipscheer


Hermanus Knipscheer II (1802-1874)

De orgelmakersfamilie Knipscheer is gedurende een periode van bijna honderd jaar actief geweest in het orgelmakersvak en  heeft zo mede een stempel gedrukt op de Nederlandse orgelbouw in de 19e eeuw. De drie generaties orgelmakers droegen alle de voornaam Hermanus. Het bedrijf was al die jaren gevestigd in Amsterdam.

De stichter van het bedrijf, Hermanus  I (1772-1833), ging zo goed als zeker in de leer bij Dirk Johan Baars, die een orgelmakerij had in de buurt van het toenmalige woonhuis van Hermanus aan het Kuiperspad in Amsterdam. Overigens: De vader van Hermanus I heette ook Hermanus! Deze was als meesterknecht werkzaam in een houtzaagmolen. Na het overlijden van Baars in 1796 nam Hermanus Knipscheer I het bedrijf over. Vanaf 1797 adverteerde hij met huisorgels. Hij had verscheidene orgels in onderhoud en maakte ook nieuwe orgels, o.a. voor de Oosterkerk te Amsterdam (1817), de Hervormde Kerk te Amstelveen (1818), en de Hervormde Kerk te Lisse (1822). Helaas bleef van deze orgels nauwelijks iets bewaard. Hermanus Knipscheer I had zes kinderen. Op 28 augustus 1802 werd zoon Hermanus II geboren. In 1825, na vele jaren in de orgelmakerij van zijn vader te hebben gewerkt, ging deze een compagnonschap met zijn vader aan en zette na diens dood het bedrijf voort.

Op een gegeven moment verplaatste Hermanus Knipscheer II de orgelmakerij van de Reguliersgracht naar de N.Z. Achterburgwal (de tegenwoordige Spuistraat). Later volgden nog meer verhuizingen: in 1845 naar N.Z. Voorburgwal 548 en in 1858 naar Warmoesstraat J 592, waar Hermanus II tot zijn dood gevestigd bleef. Doordat het water van de grachten direct grensde aan de achterzijde van de panden in de N.Z. Achterburgwal en Warmoesstraat, konden de orgels en onderdelen ervan eenvoudig worden ingeladen in een schip om vervoerd te worden.

In 1837 bouwde Hermanus Knipscheer II voor de Hervormde Kerk te Sassenheim zijn eerste orgel als zelfstandig orgelmaker. Er volgden nog vele orgels, met name in de provincies Noord- en Zuid-Holland, Utrecht en Gelderland. Volgens zijn meesterknecht en latere opvolger A.M.T. van Ingen bouwde Knipscheer II in totaal 32 kerkorgels, in omvang variërend van klein tot middelgroot.  Daarnaast vervaardigde hij vele huisorgels en zelfs pianofortes. Ook had hij vele orgels in onderhoud en voerde hij aan verschillende orgels belangrijke herstellingen uit. Blijkens een bijvoegsel in een adresboek van 1853-1854 handelde hij ook in orgels en pianofortes.

Een van de redenen voor de goedgevulde orderportefeuille van Knipscheer was de grote behoefte die in de eerste helft van de negentiende eeuw ontstond aan orgels voor de begeleiding van de gemeentezang. In vele kerken, waaronder ook de Grote Kerk te Noordwijk-Binnen, werd de gemeentezang gedurende eeuwen geleid door een voorzanger. Dit kwam de kwaliteit vaak niet ten goede! Knipscheer heeft dit goed aangevoeld door orgels te maken die optimale begeleidingskwaliteiten bezaten en door snel te kunnen leveren: in rustiger periodes maakte hij orgels op voorraad. Ook mede door de gunstige prijzen konden zij concurreren met vooral de Utrechtse orgelbouwers.

Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw kreeg Knipscheer te maken met geduchte concurrentie van het eveneens in Amsterdam gevestigde bedrijf van de firma Flaes en Brünjes. In 1852 kreeg Hermanus II een gevoelige klap te verwerken. Door toedoen van de toenmalige toezichthouder op de orgels van de Hervormde Gemeente te Amsterdam, Jan Brachthuizer verloor Knipscheer het onderhoud van de orgels in vijf Amsterdamse kerken ten gunste van de firma Flaes en Brünjes. Wel droeg men hem een jaar later het onderhoud van de orgels in de Grote of St. Bavokerk en de Nieuwe Kerk te Haarlem op. Dat het onderhoud aan het beroemde Müller-orgel van de Grote of  St. Bavokerk eervol was bleek wel uit het feit dat Hermanus II in de jaren daarna zijn brieven tekende met: “H. Knipscheer, reparateur van het Haarlemsche Orgel”.

Van links naar rechts: Hermanus Knipscheer I, II en III

Hermanus II overleed op 24 februari 1874 op 71-jarige leeftijd. Uit het huwelijk van Hermanus Knipscheer II met Maria van Seenus (geb. in 1805) werden elf kinderen geboren, waarvan vier zonen in de orgelbouw/handel werkzaam waren: Hermanus III (geb. in 1826), Hendrik Christiaan (1831), Coenraad Anthonie (1836) en Johannes Marinus (1843). Hermanus III en Hendrik Christiaan leerden het orgelmakersvak bij hun vader en werden ook medefirmant van het bedrijf. In 1864 begonnen zij voor zichzelf onder de firmanaam Gebroeders Knipscheer. Enkele jaren later is de naam op dat adres veranderd in:“Magazijn van pijporgels Herman Knipscheer en Compagnons”. Vanaf 1870 ontstond de situatie dat er drie orgelbedrijven die de naam Knipscheer voerden, werkzaam waren op verschillende adressen: Hermanus II had zijn bedrijf nog aan de Warmoesstraat, Hermanus III en Compagnie aan de Egelantiersgracht (later aan de Haarlemmerhouttuinen en vanaf 1873 aan de N.Z. Voorburgwal), en de Gebr. Knipscheer (Hendrik Christiaan in samenwerking met een of  beide broers Johannes Marinus of Coenraad Anthonie) aan de Heerenstraat.

Hendrik Christiaan zette, nadat hij in 1875 een pand aan de Herengracht had gekocht, de firma Gebr. Knipscheer voort. Het is onduidelijk of Coenraad Anthonie ook medefirmant van de firma was. In ieder geval adverteerde hij in 1876 met een eigen orgelmagazijn aan de Wolvenstraat. Waarschijnlijk voelde Coenraad Anthonie zich minder aangetrokken tot het orgelmakersvak, want hij genoot meer bekendheid als musicus en pianohandelaar.  Hij speelde soms nieuwe Knipscheer-orgels in als ze in gebruik werden genomen. Johannes Marinus werd op een gegeven moment ook zelfstandig pianomagazijnhouder. Hij heeft nog een zaak gehad in de Van Baerlestraat.

Van links naar rechts: Hendrik Christiaan, Coenraad Anthonie en Johannes Marinus Knipscheer.

Het zal duidelijk zijn dat het bedrijf  Knipscheer de grootste bloei beleefde onder Hermanus II. Zijn zonen verrichtten nog wel onderhoudswerkzaamheden, maar voelden zich blijkbaar toch meer aangetrokken tot de handel in orgels, harmoniums en piano’s. Dit blijkt wel uit het feit dat het laatste kerkorgel in 1875 werd gebouwd. Het bedrijf van Hermanus Knipscheer II werd na zijn dood in 1874 tijdelijk voortgezet door zijn weduwe, maar spoedig daarna nam de al eerder genoemde A.M.T. van Ingen, die sinds 1865 werkzaam was bij Hermanus II, het bedrijf over; hij nam ook het onderhoud over van vele orgels die Hermanus Knipscheer II had vervaardigd.

Bij de orgels van Hermanus Knipscheer II zijn klassieke en eigentijdse elementen met elkaar verweven.  Bij de tweemanualige orgels  paste hij altijd een opbouw met Hoofdwerk en Bovenwerk toe. De disposities van het Hoofdwerk van de grote instrumenten vertonen een tamelijk uniform beeld met een volledig  prestantenkoor, bestaande uit Prestant 8’, Octaaf 4’, Quint 3’, Octaaf 2’ en een Mixtuur, met daarnaast  een Bourdon 16’, een 8-voets fluit en meestal een Cornet en een Trompet 8’. Alleen op de orgels van de Oosterkerk en de Noorderkerk bevatte het prestantenkoor naast de Mixtuur ook een Scherp. Tot 1840 (bouwjaar van het orgel in Noordwijk-Binnen!) paste Knipscheer op het Hoofdwerk nog een Fluit 4’ toe, daarna nog zelden.

Het Bovenwerk was destijds bestemd voor de zachte en liefelijke geluiden (tijdens de interludia tussen de door de gemeente gezongen psalmregels). We vinden op het Bovenwerk altijd een Holpijp 8’ en een Viola di Gamba 8’. Voorts komen ook Prestant 8’ (meestal discant) en Baarpijp 8’ voor. Het Bovenwerk bezat bijna altijd een Prestant 4’ en een 4-voets fluit (meestal Dwarsfluit: hiervoor had Knipscheer een speciale voorkeur; op de oudere orgels Flûte travers; verder Openfluit  4’en Gemshoorn 4’). Als 2-voets register zien we aanvankelijk meestal een Octaaf, maar na 1849 disponeerde Knipscheer alleen de Gemshoorn 2’ als 2-voets register op het Bovenwerk. Als het Bovenwerk een tongwerk had was dit meestal een Dulciaan 8’en een enkele keer een Vox Humana 8’.

De meeste orgels hebben een aangehangen pedaal. Aan enkele grotere orgels voegde Knipscheer een vrij pedaal toe waarop in de meeste gevallen drie stemmen gedisponeerd werden, te weten Bourdon 16’, Octaaf 8’en Fagot 16’. Alleen het orgel van de Noorderkerk te Amsterdam heeft een uitgebreidere pedaalbezetting met zeven (!) stemmen.

Het Knipscheer-orgel te Noordwijk-Binnen week in zoverre van alle andere Knipscheer-orgels af, dat er oorspronkelijk maar liefst drie 4-voets fluiten waren gedisponeerd: op het Hoofdwerk een Fluit does 4’ en op het Bovenwerk zowel een Dwarsfluit 4’ als een Gemshoorn 4’. Ook de aanwezigheid van een losse Terts 1 3/5’ naast de Cornet en de aanleg van een dubbelkoor voor de Prestant 8’ van het Hoofdwerk mag bij Knipscheer opmerkelijk worden genoemd. Een dubbelkoor voor de Prestant 8' paste Knipscheer (voor zover bekend) alleen nog toe bij het orgel in Wormerveer (1846).

Bezien we de fronten die Knipscheer voor zijn orgels toepaste, dan is het front van het orgel te Noordwijk karakteristiek voor Knipscheer in deze periode. Het is een navolging van een door orgelmaker J. Mitterreither in de zeventiger jaren van de achttiende eeuw toegepast fronttype (zie bijvoorbeeld het orgel van de Lokhorstkerk te Leiden, 1774). Het front is zevendelig: een  ronde middentoren wordt geflankeerd door bolle tweedelige velden (met naar buiten toe oplopende labiumlijnen), met daarnaast holle ongedeelde tussenvelden (met naar buiten toe dalende labiumlijnen). De gedeelde zijtorens zijn overhoeks geplaatst en hebben een V-vormig labiumlijn-verloop. De Knipscheer-orgels te Wormerveer, Zandvoort, Vreeland en Oostzaan bezitten deze indeling. De kleinere orgels hebben meestal een vijfdelig front, met een ronde middentoren, vlakke gedeelde tussenvelden en ronde zijtorens.

Tot slot een overzicht van de nog bestaande Knipscheer-orgels in Nederland, met bouwjaar en locatie (tenzij anders vermeld betreft het Protestantse kerken). Indien het orgel verplaatst is staat de oorspronkelijke locatie cursief tussen vierkante haakjes vermeld.

1830 Pijnacker
1831 De Wilp (bij Groningen) [Hoorn, Doopsgezinde Kerk] 
1835 Muiden
1837 Nieuwerkerk (Zld) [Sassenheim]
1840 Noordwijk-Binnen
1844 Strijen, Gereformeerde Kerk [Amsterdam, Eilandskerk]
1846 Wormerveer
1849 Amsterdam, Noorderkerk (met 28 stemmen het grootste Knipscheer-orgel)
1849 Zandvoort
1850 Oudenbosch
1851 Sloten
1852 Vreeland
1856 Deil
1857 Heemskerk (NH)
1857 Heesselt
1858 Opijnen
1858 Enspijk
1858 Nieuwveen
1859 Oostzaan
1860 Varsseveld
1862 Nijbroek
1862 Winkel (NH)
1863 Baambrugge
1864 Aalsmeer, Oud-Katholieke Kerk (fragmenten)
1864 Warmenhuizen (NH)
1865 Abbekerk (NH)
1865 Hooge Zwaluwe (NB) [Noordwijk aan Zee] 
1865 Hoorn, Remonstrantse Kerk
1865 Leimuiden
1867 Monnickendam, Doopsgezinde Kerk 
1867 Wichmond
1868 Aalsmeer
1868 Woudenberg (U)
1869 Hoofddorp
1869 Blija, Gereformeerd Vrijgemaakte Kerk [Marrum, Gereformeerde Kerk]
1870 Hippolytushoef (NH)
1870 Wamel
1871 Leusden
1872 Kortenhoef
1872 St. Anna ter Muiden (Zld)
1872 Giethoorn
1872 Noorden  [verbrand in 1995 in de werkplaats van orgelmaker Van Eeken]
1873 Boxmeer [Koudekerk aan de Rijn]
1873 Weerselo [Rijnsburg]
1874 Watergang [De Rijp, Lutherse Kerk]
1875 Maastricht, Parochiekerk van de Allerheiligste Verlosser "St. Pieter op den Berg" [Abbenbroek]

 

Teksten: Jaco van Leeuwen

Openbaarmaking (gebruik voor brochures, scripties, e.d.) is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

 

LITERATUUR:

  • Gerard Leegwater, De orgelmakers Knipscheer, Doctoraalscriptie RU Utrecht (1993)

  • Jan Jongepier, Hans van Nieuwkoop, en Willem Poot, Orgels in Noord-Holland, Schoorl (1996)

  • Hans van Nieuwkoop, Rapport betreffende het orgel in de Hervormde Kerk te Noordwijk-Binnen, Haarlem (1991)

 

© Copyright Muziekinjeroen.nl | Made by: Web Revolutions | Sitemap