Fragment uit
In Deep Silence I
|
Pater, si non potest
(Communiegezang van Palmzondag)
|
Antifoon
Pater, si non potest hic calix transire,
nisi
bibam illum : fiat voluntas tua.
|
Vader, indien deze kelk niet kan
voorbijgaan, zonder dat Ik hem
drink: Uw wil geschiedde.
|
V.
Deus, deus meus, quare me
dereliquisti?
Longe a salute mea verba rugitus
mei.
Ant.
Pater, ...
|
Mijn
God, mijn God, waarom hebt u mij
verlaten? U blijft ver weg en redt
mij niet, ook al schreeuw ik het
uit.
|
V.
Deus meus, clama per diem, et non
exaudies,
et
nocte, et non est requies mihi.
Ant.
Pater, ...
|
‘Mijn God!’ roep ik overdag, en u
antwoordt niet, ’s nachts, en ik
vind geen rust.
|
V.
In te speraverunt patres nostri,
speraverunt, et liberasti eos.
Ant.
Pater, ...
|
Op u
hebben onze voorouders vertrouwd;
zij
hebben vertrouwd en u verloste hen,
|
V.
Ego autem sum vermis et non homo,
opprobrium hominum et abjectio
plebis.
Ant.
Pater, ...
|
Maar
ik ben een worm en geen mens,
door
iedereen versmaad, bij het volk
veracht.
|
|
Passio Domini nostri Jesu Christi secundum Joannem.
|
Passie van Onze Heer Jezus Christus
volgens Johannes.
|
In illo tempore :
|
In die tijd:
|
1 Egressus est Jesus cum discipulis suis trans torrentem
Cedron, ubi erat hortus, in quem
introivit ipse, et discipuli ejus. 2
Sciebat autem et Judas, qui tradebat
eum, locum : quia frequenter Jesus
convenerat illuc cum discipulis
suis. 3 Judas ergo cum accepisset
cohortem, et a pontificibus et
pharisæis ministros, venit illuc cum
laternis, et facibus, et armis.
|
1 Jezus ging met zijn leerlingen
naar de overkant van de Kidronbeek.
Daar liep hij een olijfgaard in, met
zijn leerlingen. 2 Judas, zijn
verrader, kende deze plek ook, want
Jezus was er vaak met zijn
leerlingen samengekomen. 3 Judas
ging ernaartoe, samen met een cohort
soldaten en dienaren van de
hogepriesters en de farizeeën. Ze
waren gewapend en droegen fakkels en
lantaarns.
|
4 Jesus itaque sciens omnia quæ ventura erant super
eum, processit, et dixit eis : Quem
quæritis ? 5 Responderunt ei : Jesum
Nazarenum. Dicit eis Jesus : Ego
sum. Stabat autem et Judas, qui
tradebat eum, cum ipsis. 6 Ut ergo
dixit eis : Ego sum : abierunt
retrorsum, et ceciderunt in terram.
|
4 Jezus wist precies wat er met hem
zou gebeuren. Hij liep naar hen toe
en vroeg: ‘Wie zoeken jullie?’ 5 Ze
antwoordden: ‘Jezus uit Nazaret.’
‘Ik ben het,’ zei Jezus, terwijl
Judas, zijn verrader, erbij stond. 6
Toen hij zei: ‘Ik ben het,’ deinsden
ze achteruit en vielen op de grond.
|
7 Iterum ergo interrogavit eos : Quem quæritis ? Illi
autem dixerunt : Jesum Nazarenum. 8
Respondit Jesus : Dixi vobis, quia
ego sum : si ergo me quæritis,
sinite hos abire. 9 Ut impleretur
sermo, quem dixit : Quia quos
dedisti mihi, non perdidi ex eis
quemquam.
|
7 Weer vroeg Jezus: ‘Wie zoeken
jullie?’ en weer zeiden ze: ‘Jezus
uit Nazaret.’ 8 ‘Ik heb jullie al
gezegd: “Ik ben het,”’ zei Jezus.
‘Als jullie mij zoeken, laat deze
mensen dan gaan.’ 9 Zo gingen de
woorden in vervulling die hij
gesproken had: ‘Geen van hen die u
mij gegeven hebt, heb ik verloren
laten gaan.’
|
10 Simon ergo Petrus habens gladium
eduxit eum : et percussit pontificis
servum, et abscidit auriculam ejus
dexteram. Erat autem nomen servo
Malchus.
|
10 Daarop trok Simon Petrus het
zwaard dat hij bij zich had, haalde
uit naar de slaaf van de
hogepriester en sloeg hem zijn
rechteroor af; Malchus heette die
slaaf.
|
11 Dixit ergo Jesus Petro : Mitte gladium tuum in
vaginam. Calicem, quem dedit mihi
Pater, non bibam illum ?
12 Cohors ergo, et tribunus, et
ministri Judæorum comprehenderunt
Jesum, et ligaverunt eum.
|
11 Maar Jezus zei tegen Petrus:
‘Steek je zwaard in de schede. Zou
ik de beker die de Vader mij gegeven
heeft niet drinken?’
12 De soldaten met hun tribuun en de
Joodse gerechtsdienaars grepen Jezus
en boeiden hem.
|
13 Et adduxerunt eum ad Annam primum
: erat enim socer Caiphæ, qui erat
pontifex anni illius.
14 Erat autem Caiphas, qui consilium dederat Judæis :
Quia expedit unum hominem mori pro
populo.
|
13 Ze brachten hem eerst naar Annas,
de schoonvader van Kajafas. Kajafas
was dat jaar hogepriester 14 en hij
was het die de Joden had
voorgehouden: ‘Het is goed dat één
man sterft voor het hele volk.’
|
Saeta
(I) –
Christ condemned to death
|
|
15 Sequebatur autem Jesum Simon Petrus, et alius
discipulus. Discipulus autem ille
erat notus pontifici, et introivit
cum Jesu in atrium pontificis. 16
Petrus autem stabat ad ostium foris.
Exivit ergo discipulus alius, qui
erat notus pontifici, et dixit
ostiariæ : et introduxit Petrum.
|
15 Simon Petrus liep met een andere
leerling achter Jezus aan. Deze
andere leerling kende de
hogepriester en ging met Jezus het
paleis van de hogepriester in, 16
maar Petrus bleef buiten bij de
poort staan. Daarop kwam de andere
leerling, de kennis van de
hogepriester, weer naar buiten; hij
sprak met de portierster en nam
Petrus mee naar binnen.
|
17 Dicit ergo Petro ancilla ostiaria : Numquid et tu ex
discipulis es hominis istius ? Dicit
ille : Non sum. 18 Stabant autem
servi et ministri ad prunas, quia
frigus erat, et calefaciebant se :
erat autem cum eis et Petrus stans,
et calefaciens se.
|
17 Het meisje sprak Petrus aan: ‘Ben
jij soms ook een leerling van die
man?’ ‘Nee, ik niet,’ zei hij. 18 De
slaven en de gerechtsdienaars
stonden zich te warmen bij een vuur
dat ze hadden aangelegd omdat het
koud was; ook Petrus ging zich erbij
staan warmen.
|
19 Pontifex ergo interrogavit Jesum
de discipulis suis, et de doctrina
ejus. 20 Respondit ei Jesus : Ego
palam locutus sum mundo : ego semper
docui in synagoga, et in templo, quo
omnes Judæi conveniunt, et in
occulto locutus sum nihil. 21 Quid
me interrogas ? interroga eos qui
audierunt quid locutus sim ipsis :
ecce hi sciunt quæ dixerim ego.
|
19 De hogepriester ondervroeg Jezus
over zijn leerlingen en over zijn
leer. 20 Jezus zei: ‘Ik heb in het
openbaar tot de wereld gesproken. Ik
heb steeds onderricht gegeven op
plaatsen waar de Joden bij elkaar
komen, in synagogen en in de tempel,
en nooit heb ik iets in het geheim
gezegd. 21 Waarom ondervraagt u mij?
Vraag het toch aan de mensen die mij
gehoord hebben, zij weten wat ik
gezegd heb.’
|
22 Hæc autem cum dixisset, unus assistens ministrorum
dedit alapam Jesu, dicens : Sic
respondes pontifici ? 23 Respondit
ei Jesus : Si male locutus sum,
testimonium perhibe de malo : si
autem bene, quid me cædis ? 24 Et
misit eum Annas ligatum ad Caipham
pontificem.
|
22 Toen Jezus dat zei gaf een van de
dienaren die erbij stonden, hem een
klap in het gezicht: ‘Is dat een
manier om de hogepriester te
antwoorden?’ 23 Jezus zei: ‘Als ik
iets verkeerds gezegd heb, zeg dan
wat er verkeerd was, maar als het
juist is wat ik heb gezegd, waarom
slaat u me dan?’
24 Daarna stuurde Annas hem
geboeid naar Kajafas, de
hogepriester.
|
25 Erat autem Simon Petrus stans, et calefaciens se.
Dixerunt ergo ei : Numquid et tu ex
discipulis ejus es ? Negavit ille,
et dixit : Non sum. 26 Dicit ei unus
ex servis pontificis, cognatus ejus,
cujus abscidit Petrus auriculam :
Nonne ego te vidi in horto cum illo
? 27 Iterum ergo negavit Petrus : et
statim gallus cantavit.
|
25 Simon Petrus stond zich intussen
nog steeds te warmen. ‘Ben jij soms
ook een leerling van hem?’ vroegen
ze. ‘Nee,’ ontkende Petrus, ‘ik
niet.’ 26 Maar een van de slaven van
de hogepriester, een familielid van
de man van wie Petrus het oor had
afgeslagen, zei: ‘Maar ik heb toch
gezien dat je bij hem was in de
olijfgaard?’ 27 Weer ontkende
Petrus, en meteen kraaide er een
haan.
|
28 Adducunt ergo Jesum a Caipha in prætorium. Erat autem
mane : et ipsi non introierunt in
prætorium, ut non contaminarentur,
sed ut manducarent Pascha. 29 Exivit
ergo Pilatus ad eos foras, et dixit
: Quam accusationem affertis
adversus hominem hunc ? 30
Responderunt, et dixerunt ei : Si
non esset hic malefactor, non tibi
tradidissemus eum. 31 Dixit ergo eis
Pilatus : Accipite eum vos, et
secundum legem vestram judicate eum.
Dixerunt ergo ei Judæi : Nobis non
licet interficere quemquam.
32 Ut sermo Jesu impleretur, quem
dixit, significans qua morte esset
moriturus.
|
28 Jezus werd van Kajafas naar het
pretorium gebracht. Het was nog
vroeg in
de morgen. Zelf gingen ze niet naar
binnen, om zich niet te
verontreinigen voor het pesachmaal.
29 Daarom kwam Pilatus naar buiten
en vroeg: ‘Waarvan beschuldigt u
deze man?’ 30 Ze antwoordden: ‘Als
hij geen misdadiger was, zouden we
hem niet aan u uitgeleverd hebben.’
31 Pilatus zei: ‘Neem hem dan mee,
en veroordeel hem volgens uw eigen
wet.’ Maar de Joden wierpen tegen:
‘Wij hebben het recht niet om iemand
ter dood te brengen.’ 32 Zo ging de
uitspraak van Jezus in vervulling
waarin hij aanduidde welke dood hij
sterven zou.
|
Fragment uit
In Deep Silence I
|
Ecce quomodo moritur iustus
(Responsorium VI in de
Metten van Stille Zaterdag)
|
Ecce quomodo moritur iustus,
et nemo percipit corde:
et viri iusti tolluntur,
et nemo considerat:
a facie iniquitatis sublatus est
iustus:
et erit in pace memoria eius.
V.
Tamquam agnus coram tondente se
obmutuit, et non aperuit os suum: de
angustia, et de iudicio sublatus
est.
et erit in pace memoria eius.
|
Ziet hoe de rechtvaardige
sterft,
en niemand neemt het ter
harte;
de rechtvaardigen worden
weggerukt,
en niemand slaat er acht
op.
Voor het aangezicht van
het kwaad
werd de rechtvaardige
gedood.
Maar men zal aan hem
denken in vrede.
V.
Zoals een lam voor zijn scheerder
was hij stil; hij opende niet zijn
mond; uit de angst en berechting
werd hij weggenomen.
Maar men zal aan hem
denken in vrede.
|
|
33 Introivit ergo iterum in prætorium Pilatus : et vocavit Jesum, et dixit ei : Tu es rex
Judæorum ?
34 Respondit Jesus : A temetipso hoc dicis, an alii
dixerunt tibi de me ? 35 Respondit
Pilatus : Numquid ego Judæus sum ?
gens tua et pontifices tradiderunt
te mihi : quid fecisti ?
|
33 Nu ging Pilatus het pretorium
weer in. Hij liet Jezus bij zich
komen en vroeg hem: ‘Bent u de
koning van de Joden?’ 34 Jezus
antwoordde: ‘Vraagt u dit uit uzelf
of hebben anderen dit over mij
gezegd?’ 35 ‘Ik
ben
toch geen Jood,’ antwoordde Pilatus.
‘Uw volk en uw hogepriesters hebben
u aan mij uitgeleverd – wat hebt u
gedaan?’
|
36 Respondit Jesus : Regnum meum non
est de hoc mundo. Si ex hoc mundo esset regnum meum,
ministri mei utique decertarent ut
non traderer Judæis : nunc autem
regnum meum non est hinc.
|
36 Jezus antwoordde: ‘Mijn
koningschap hoort niet bij deze
wereld. Als mijn koningschap bij
deze wereld hoorde, zouden mijn
dienaren wel gevochten hebben om te
voorkomen dat ik aan de Joden werd
uitgeleverd. Maar mijn koninkrijk is
niet van hier.’
|
37 Dixit itaque ei Pilatus : Ergo rex es tu ?
Respondit Jesus : Tu dicis quia rex
sum ego. Ego in hoc natus sum, et ad
hoc veni in mundum, ut testimonium
perhibeam veritati : omnis qui est
ex veritate, audit vocem meam.
38 Dicit ei Pilatus : Quid est veritas ?
|
37 Pilatus zei: ‘U bent dus koning?’
‘U zegt dat ik koning ben,’ zei
Jezus. ‘Ik ben geboren en naar de
wereld gekomen om van de waarheid te
getuigen, en ieder die de waarheid
is toegedaan, luistert naar wat ik
zeg.’ 38 Hierop zei Pilatus: ‘Maar
wat is waarheid?’
|
Et cum hoc dixisset, iterum exivit
ad Judæos, et dicit eis : Ego nullam
invenio in eo causam.
39 Est autem consuetudo vobis ut unum dimittam vobis
in Pascha : vultis ergo dimittam
vobis regem Judæorum ? 40
Clamaverunt ergo rursum omnes,
dicentes : Non hunc, sed Barabbam.
Erat autem Barabbas latro.
|
Na deze woorden ging hij weer naar
de Joden buiten. ‘Ik heb geen schuld
in hem gevonden,’ zei hij. 39 ‘Maar
het is bij u gebruikelijk dat ik met
Pesach iemand vrijlaat – wilt u dat
ik de koning van de Joden vrijlaat?’
40 Toen begon iedereen te
schreeuwen: ‘Hem niet, maar
Barabbas!’ Barabbas was een
misdadiger.
|
1 Tunc ergo apprehendit Pilatus Jesum, et flagellavit. 2
Et milites plectentes coronam de
spinis, imposuerunt capiti ejus : et
veste purpurea circumdederunt eum. 3
Et veniebant ad eum, et dicebant :
Ave, rex Judæorum : et dabant ei
alapas.
|
1 Toen liet Pilatus Jezus
geselen. 2 De soldaten vlochten een
kroon van doorntakken, zetten die op
zijn hoofd en deden hem een purperen
mantel aan. 3 Ze liepen naar hem toe
en zeiden: ‘Leve de koning van de
Joden!’, en ze sloegen hem in het
gezicht.
|
4 Exivit ergo iterum Pilatus foras, et dicit eis :
Ecce adduco vobis eum foras, ut
cognoscatis quia nullam invenio in
eo causam. 5 (Exivit ergo Jesus
portans coronam spineam, et
purpureum vestimentum.) Et dicit eis
: Ecce homo.
|
4 Pilatus liep weer naar buiten en
zei: ‘Ik zal hem hier buiten aan u
tonen om u duidelijk
te
maken dat ik geen enkel bewijs van
zijn schuld heb gevonden.’ 5 Daarop
kwam Jezus naar buiten, met de
doornenkroon op en de purperen
mantel aan. ‘Hier is hij, de mens,’
zei Pilatus.
|
Vinea mea electa
(Responsorium III in de
Metten van Goede Vrijdag)
|
Vinea mea electa,
ego te plantavi:
Quomodo conversa es in amaritudinem,
ut me crucifigeres,
et Barabbam dimitteres.
V. Ego quidem plantavi te,
vinea mea electa omne semen verum.
Quomodo..
|
Mijn uitverkoren
wijngaard,
die ik geplant heb,
hoe is uw zoetheid bitter
geworden,
dat gij mij kruisigt
en Barabbas vrijlaat?
V. En toch heb ik je
geplant, mijn uitverkoren wijnstok
van het ware zaad.
Hoe is …
|
|
6 Cum ergo vidissent eum pontifices et ministri,
clamabant, dicentes : Crucifige,
crucifige eum. Dicit eis Pilatus :
Accipite eum vos, et crucifigite :
ego enim non invenio in eo causam.
7 Responderunt ei Judæi : Nos legem habemus, et
secundum legem debet mori, quia
Filium Dei se fecit. 8 Cum ergo
audisset Pilatus hunc sermonem,
magis timuit. 9 Et ingressus est
prætorium iterum : et dixit ad Jesum
: Unde es tu ? Jesus autem responsum
non dedit ei. 10 Dicit ergo ei
Pilatus : Mihi non loqueris ? nescis
quia potestatem habeo crucifigere
te, et potestatem habeo dimittere te
?
|
6 Maar toen de hogepriesters en de
gerechtsdienaars hem zagen begonnen
ze te schreeuwen: ‘Kruisig hem,
kruisig hem!’ Toen zei Pilatus:
‘Neem hem dan maar mee en kruisig
hem zelf, want ik zie niet waaraan
hij schuldig is.’ 7 De Joden zeiden:
‘Wij hebben een wet die zegt dat hij
moet sterven, omdat hij zich de Zoon
van God heeft genoemd.’ 8 Toen
Pilatus dat hoorde
werd
hij erg bang. 9 Hij ging het
pretorium weer in en vroeg aan
Jezus: ‘Waar komt u vandaan?’ Maar
Jezus gaf geen antwoord. 10 ‘Waarom
zegt u niets tegen mij?’ vroeg
Pilatus. ‘Weet u dan niet dat ik de
macht heb om u vrij te laten of u te
kruisigen?’
|
11 Respondit Jesus : Non haberes potestatem adversum
me ullam, nisi tibi datum esset
desuper. Propterea qui me tradidit
tibi, majus peccatum habet.
12 Et exinde quærebat Pilatus dimittere eum. Judæi autem
clamabant dicentes : Si hunc
dimittis, non es amicus Cæsaris.
Omnis enim qui se regem facit,
contradicit Cæsari.
|
11 Jezus antwoordde: ‘De enige macht
die u over mij hebt, is u van boven
gegeven. Daarom draagt degene die
mij aan u uitgeleverd heeft de
meeste schuld.’ 12 Vanaf dat moment
wilde Pilatus hem vrijlaten. Maar de
Joden riepen: ‘Als u die man
vrijlaat bent u geen vriend van de
keizer, want iedereen die zichzelf
tot koning uitroept pleegt verzet
tegen de keizer.’
|
13 Pilatus autem cum audisset hos sermones, adduxit
foras Jesum : et sedit pro
tribunali, in loco qui dicitur
Lithostrotos, hebraice autem
Gabbatha.
14 Erat autem parasceve Paschæ, hora quasi sexta, et
dicit Judæis : Ecce rex vester.
|
13 Pilatus hoorde dat, liet Jezus
naar buiten brengen en nam plaats op
de rechterstoel op het zogeheten
Mozaïekterras, in het Hebreeuws
Gabbata.
14 Het was rond het middaguur op de
voorbereidingsdag van Pesach.
Pilatus zei tegen de Joden: ‘Hier is
hij, uw koning.’
|
15 Illi autem clamabant : Tolle, tolle, crucifige eum.
Dicit eis Pilatus : Regem vestrum
crucifigam ? Responderunt pontifices
: Non habemus regem, nisi Cæsarem.
16 Tunc ergo tradidit eis illum ut
crucifigeretur. Susceperunt autem
Jesum, et eduxerunt.
|
15 Meteen schreeuwden ze: ‘Weg met
hem, weg met hem, aan het kruis met
hem!’ Pilatus vroeg: ‘Moet ik uw
koning kruisigen?’ Maar de
hogepriesters antwoordden: ‘Wij
hebben geen andere koning dan de
keizer!’ 16 Toen droeg Pilatus hem
aan hen over om hem te laten
kruisigen. Zij voerden Jezus weg.
|
Saeta
(II)
– The way of the Cross of Jesus
|
17 Et bajulans sibi crucem exivit in eum, qui dicitur
Calvariæ locum, hebraice autem
Golgotha
: 18 ubi crucifixerunt eum, et cum eo
alios duos hinc et hinc, medium
autem Jesum.
|
17 hij droeg zelf het kruis naar de
zogeheten Schedelplaats, in het
Hebreeuws Golgota. 18 Daar
kruisigden ze hem, met twee anderen,
aan weerskanten één, en Jezus in het
midden.
|
19 Scripsit autem et titulum Pilatus, et posuit super
crucem. Erat autem scriptum : Jesus
Nazarenus, Rex Judæorum. 20 Hunc
ergo titulum multi Judæorum legerunt
: quia prope civitatem erat locus,
ubi crucifixus est Jesus, et erat
scriptum hebraice, græce, et latine.
21 Dicebant ergo Pilato pontifices
Judæorum : Noli scribere : Rex
Judæorum : sed quia ipse dixit : Rex
sum Judæorum.
22 Respondit Pilatus :
Quod scripsi, scripsi.
|
19 Pilatus had een inscriptie laten
maken die op het kruis bevestigd
werd. Er stond op ‘Jezus uit
Nazaret, koning van de Joden’. 20
Het stond er in het Hebreeuws, het
Latijn en het Grieks, en omdat de
plek waar Jezus gekruisigd werd
dicht bij de stad lag, werd deze
inscriptie door veel Joden gelezen.
21 De hogepriesters van de Joden
zeiden tegen Pilatus: ‘U moet niet
“koning van de Joden” schrijven,
maar “Deze man heeft beweerd: Ik ben
de koning van de Joden”.’ 22 ‘Wat ik
geschreven heb, dat heb ik
geschreven,’ was het antwoord van
Pilatus.
|
Saeta
(IV) –
The Crucifixion of Jesus
|
Popule meus
De
Improperia (‘Verwijten’)
uit de Kruisverering van
Goede Vrijdag
|
Popule meus, quid feci tibi ?
aut in quo contristavi te ?
responde mihi.
Quia eduxi te de terra Ægypti:
parasti Crucem: Salvatori tuo.
Agios o Theos. Sanctus Deus.
Agios ischyros. Sanctus fortis.
Agios athanatos, eleïson imas.
Sanctus immortalis, miserere nobis.
Popule meus, quid feci tibi ?
aut in quo contristavi te ?
responde mihi.
|
Mijn volk, wat heb Ik u
gedaan?
of waarmee heb Ik u
bedroefd?
Antwoord Mij.
Omdat Ik u uit het land
van Egypte heb gevoerd: hebt gij uw
Verlosser een Kruis bereid.
Heilige God
(Gr.); Heilige God (Lat.).
Heilige Sterke (Gr.); Heilige Sterke (Lat.).
Heilige Onsterfelijke,
ontferm U over ons.
Heilige Onsterfelijke,
ontferm U over ons.
Mijn volk, wat heb Ik u
gedaan?
of waarmee heb Ik u
bedroefd?
Antwoord Mij.
|
|
23 Milites ergo cum crucifixissent eum, acceperunt
vestimenta ejus (et fecerunt quatuor
partes, unicuique militi partem) et
tunicam. Erat autem tunica
inconsutilis, desuper contexta per
totum. 24 Dixerunt ergo ad invicem :
Non scindamus eam, sed sortiamur de
illa cujus sit. Ut Scriptura
impleretur, dicens : Partiti sunt
vestimenta mea sibi : et in vestem
meam miserunt sortem. Et milites
quidem hæc fecerunt.
|
23 Nadat ze Jezus gekruisigd hadden,
verdeelden de soldaten zijn kleren
in vieren, voor iedere soldaat een
deel. Maar zijn onderkleed was in
één stuk geweven, van boven tot
beneden. 24 Ze zeiden tegen elkaar:
‘Laten we het niet scheuren, maar
laten we loten wie het hebben mag.’
Zo ging in vervulling wat de Schrift
zegt: ‘Ze verdeelden mijn kleren
onder elkaar en wierpen het lot om
mijn gewaad.’ Dat is wat de soldaten
deden.
|
25 Stabant autem juxta crucem Jesu mater ejus, et soror
matris ejus, Maria Cleophæ, et Maria
Magdalene. 26 Cum vidisset ergo
Jesus matrem, et discipulum stantem,
quem diligebat, dicit matri suæ :
Mulier, ecce filius tuus. 27 Deinde
dicit discipulo : Ecce mater tua. Et
ex illa hora accepit eam discipulus
in sua.
|
25 Bij het kruis van Jezus stonden
zijn moeder met haar zuster, Maria,
de vrouw van Klopas, en Maria uit
Magdala. 26 Toen Jezus zijn moeder
zag staan, en bij haar de leerling
van wie hij veel hield, zei hij
tegen zijn moeder: ‘Dat is uw zoon,’
27 en daarna tegen de leerling: ‘Dat
is je moeder.’ Vanaf dat moment nam
die leerling haar bij zich in huis.
|
Vox in Rama
(Communiegezang voor het
Feest van de Onschuldige Kinderen)
|
Vox in Rama audita est,
ploratus et ululatus:
Rachel plorans filios suos,
noluit consolari, quia non sunt.
V.
Usquequo, Domine?
Irasceris in finem?
Accendetur velut ignis zelus tuus?
Vox in Rama ...
|
Er klonk een stem in
Rama,
luid wenend en klagend.
Rachel beweende haar
kinderen
en wilde niet worden
getroost, want ze zijn er niet meer.
(Matteüs 2:18)
V.
Hoe lang nog, Heer! Bent u voor
eeuwig verbolgen? Hoe lang blijft uw
woede branden?
(Ps. 79, 5)
Er klonk een stem …
|
Saeta
(III) –
Lamentation of Mary
|
28 Postea sciens Jesus quia omnia
consummata sunt, ut consummaretur
Scriptura, dixit : Sitio. 29 Vas
ergo erat positum aceto plenum. Illi
autem spongiam plenam aceto, hyssopo
circumponentes, obtulerunt ori ejus.
30 Cum ergo accepisset Jesus acetum,
dixit : Consummatum est. Et
inclinato capite tradidit spiritum.
|
28 Toen wist Jezus dat alles was
volbracht, en om de Schrift geheel
in vervulling te laten gaan zei hij:
‘Ik heb dorst.’ 29 Er stond daar een
vat zure wijn; ze staken er een
majoraantak met een spons in en
brachten die naar zijn mond. 30
Nadat Jezus ervan gedronken had zei
hij: ‘Het is volbracht.’ Hij boog
zijn hoofd en gaf de geest.
|
|
Saeta
(V) –
His Death on the Cross
STILTE
|
31 Judæi ergo (quoniam parasceve erat) ut non
remanerent in cruce corpora sabbato
(erat enim magnus dies ille
sabbati), rogaverunt Pilatum ut
frangerentur eorum crura, et
tollerentur.
32 Venerunt ergo milites : et primi
quidem fregerunt crura, et alterius,
qui crucifixus est cum eo.
|
31 Het was voorbereidingsdag, en de
Joden wilden voorkomen dat de
lichamen op sabbat, en nog wel een
bijzondere sabbat, aan het kruis
zouden blijven hangen. Daarom
vroegen ze Pilatus of de benen van
de gekruisigden gebroken mochten
worden en of ze de lichamen mochten
meenemen. 32 Toen braken de soldaten
de benen van de eerste die tegelijk
met Jezus gekruisigd was, en ook die
van de ander.
|
33 Ad Jesum autem cum venissent, ut
viderunt eum jam mortuum, non
fregerunt ejus crura, 34 sed unus
militum lancea latus ejus aperuit,
et continuo exivit sanguis et aqua.
|
33 Vervolgens kwamen ze bij Jezus,
maar ze zagen dat hij al gestorven
was. Daarom braken ze zijn benen
niet. 34 Maar een van de soldaten
stak een lans in zijn zij en meteen
vloeide er bloed en water uit.
|
35 Et qui vidit, testimonium perhibuit : et verum est
testimonium ejus. Et ille scit quia
vera dicit : ut et vos credatis. 36
Facta sunt enim hæc ut Scriptura
impleretur : Os non comminuetis ex
eo. 37 Et iterum alia Scriptura
dicit : Videbunt in quem
transfixerunt.
|
35 Hiervan getuigt iemand die het
zelf heeft gezien, en zijn
getuigenis is betrouwbaar. Hij weet
dat hij de waarheid spreekt en wil
dat ook u gelooft. 36 Zo ging de
Schrift in vervulling: ‘Geen van
zijn beenderen zal verbrijzeld
worden.’ 37 Een andere schrifttekst
zegt: ‘Zij zullen hun blik richten
op hem die ze hebben doorstoken.’
|
38 Post hæc autem rogavit Pilatum
Joseph ab Arimathæa (eo quod esset
discipulus Jesu, occultus autem
propter metum Judæorum), ut tolleret
corpus Jesu.
Et permisit Pilatus. Venit ergo, et
tulit corpus Jesu. 39 Venit autem et
Nicodemus, qui venerat ad Jesum
nocte primum, ferens mixturam myrrhæ
et aloës, quasi libras centum. 40
Acceperunt ergo corpus Jesu, et
ligaverunt illud linteis cum
aromatibus, sicut mos est Judæis
sepelire.
|
38 Na deze gebeurtenissen
vroeg Josef uit Arimatea – die uit
vrees voor de Joden in het geheim
een leerling van Jezus was – aan
Pilatus of hij het lichaam van Jezus
mocht meenemen. Pilatus gaf
toestemming en Josef nam het lichaam
mee. 39 Nikodemus, die destijds ’s
nachts naar Jezus toe gegaan was,
kwam ook; hij had een mengsel van
mirre en aloë bij zich, wel honderd
litra. 40 Ze wikkelden Jezus’
lichaam met de balsem in linnen,
zoals gebruikelijk is bij een Joodse
begrafenis.
|
41 Erat autem in loco, ubi
crucifixus est, hortus : et in horto
monumentum novum, in quo nondum
quisquam positus erat. 42 Ibi ergo
propter parasceven Judæorum, quia
juxta erat monumentum, posuerunt
Jesum.
|
41 Dicht bij de plaats waar Jezus
gekruisigd was lag een olijfgaard,
en daar was een nieuw graf, waarin
nog nooit iemand begraven was. 42
Omdat het voor de Joden
voorbereidingsdag was en dat graf
dichtbij was, legden ze Jezus
daarin.
|
Sepulto Domino
Responsorium I uit de
Metten van Stille Zaterdag
|
Sepulto Domino,
signatum est monumentum,
Volventes lapidem ad ostium monumenti,
Ponentes milites qui custodirent
illum.
V. Ne forte veniant discipuli eius,
et furentur eum, et dicant plebi:
surrexit ad mortuis.
Ponentes milites qui custodirent
illum.
|
Toen de Heer begraven
was,
werd het graf afgesloten,
door een steen voor de
ingang van het graf te rollen, en
plaatste men soldaten om erover te
waken.
(Mat. 27,60.66)
V.
anders komen zijn leerlingen hem
heimelijk weghalen en zullen ze
tegen het volk zeggen: “Hij is
opgestaan uit de dood”.
(Mat. 27, 64)
Men plaatste soldaten om
erover te waken.
|
Saeta
(VI) –
The Resurrection of Jesus
&
Saeta
(VII) –
Meditation
|