Knipscheer-orgel
Het Knipscheer-orgel in de Oude Jeroenskerk in Noordwijk-Binnen
(Zuid-Holland). Foto (2006): Jaco van Leeuwen.
Het orgel in de Oude Jeroenskerk te Noordwijk werd in 1840 gebouwd door de Amsterdamse orgelmaker Hermanus Knipscheer II. In 1904 breidde Gerrit van Leeuwen het orgel uit met een vrij pedaal en werd tevens een aantal registers vernieuwd, t.w. de Trompet 8', Prestant 8' (BW) en Viool di Gamba 8'. De oorspronkelijke Gemshoorn 4' op het Bovenwerk werd in 1950 door Willem van Leeuwen Gzn. vervangen door een Scherp.
Tijdens de laatste restauratie door de firma Flentrop zijn alle bovengenoemde registers gereconstrueerd, evenals de klaviatuur, mechanieken en kanalisatie. Van het pedaal uit 1904 werden de windlade en enig pijpwerk opnieuw gebruikt. De Fagot 16' is nieuw.
Na de huidige dispositie volgen op deze pagina beschrijvingen van de bouw in 1840 en van de restauraties van 1904, 1950 en
(met foto's) 2000. Het overzicht eindigt met details
van de dispositie van het huidige orgel.
HUIDIGE
DispositiE
Hoofdwerk (C - f3) |
Bovenwerk (C - f3) |
Pedaal (C - d1) |
Bourdon B/D* 16'
Prestant** 8'
Holpijp 8'
Octaaf 4'
Fluit does 4'
Quint 3'
Octaaf 2'
Terts 1 3/5'
Mixtuur 3-4 st.
Cornet D 4 st.
Trompet B/D 8' |
Prestant B/D 8'
Holpijp 8'
Viool di Gamba 8'
Prestant B/D 4'
Dwarsfluit 4'
Gemshoorn 4'
Woudfluit 2'
Dulciaan 8'
|
Subbas 16'
Octaaf 8'
Fagot 16'
Tremulant
(op het gehele werk)
Koppelingen:
Hoofdwerk - Bovenwerk
Pedaal - Hoofdwerk
Pedaal - Bovenwerk |
B = bas; D = discant; * deling tussen d° en ds°; ** discant dubbel
Het
oorspronkelijke orgel uit 1840
Het Knipscheer-orgel in de Oude Jeroenskerk is
niet het eerste orgel in deze ruimte. Er moet in de 16e eeuw ook een orgel hebben
gestaan, want in het kerkarchief van de Hervormde Gemeente te Noordwijk bevindt
zich een rekening uit 1568, waarin sprake is van uitbetaling aan een organist.
In het jaar 1573 voltrok zich in Noordwijk de reformatie en in deze periode moet
het oude orgel zijn verwijderd. Zoals bekend waren de calvinisten aanvankelijk fel gekant tegen het gebruik van orgels en
streefden ze zelfs naar verwijdering ervan. In deze periode zijn in de regio
Leiden naast de gevolgen van de alteratie ook orgels verloren gegaan door de
belegeringen van Spaanse troepen.
Gedurende een aantal eeuwen had de Oude Jeroenskerk
niet de beschikking over een orgel, totdat in 1839 twee gemeenteleden de Hervormde Gemeente te
Noordwijk een genereus aanbod deden: zij stelden geld beschikbaar voor de bouw
van een orgel, met daarnaast een kapitaal van fl.
4.000,- voor onderhoud van het instrument en bezoldiging van een organist. De
schenkers waren Gerrit Kuyper en zijn vrouw Anna Cornelia Kuyper-Pennewart.
Gerrit Kuyper was emeritus-predikant van de Hervormde Gemeente te Haarlem en had
zich met zijn vrouw in 1836 in Noorwijk-Binnen gevestigd. De brief waarin het
echtpaar Kuyper de kerkenraad meedeelt dat het orgel in gebruik kan worden
genomen, is in het kerkelijk archief van de Noordwijkse Hervormde Gemeente
bewaard gebleven.
Op 8 november 1840 is het instrument in gebruik genomen,
nadat het op 4 november was gekeurd door de organisten Abraham-Adrianus
Peltenburg en Jacobus-Johannes Hepp, organisten van respectievelijk de
Hooglandse Kerk en de Marekerk te Leiden. Zij hebben het orgel "bevonden te zijn
deugdzaam, voortreffelijk en overeenkomstig het daarvan zijnde bestek". Het
bestek zelf is helaas niet bewaard gebleven.
Voor 19e-eeuwse gegevens omtrent de bouw en toenmalige dispositie van
het orgel zijn we dus aangewezen op dispositieverzamelingen. De vroegste vermelding komt uit het
handschrift Broekhuyzen (deze dispositieverzameling is aangelegd vanaf ca. 1850
tot 1862), waarin we de volgende gegevens vinden:
Het
orgel in de kerk der hervormde gemeente alhier is door een der leden dezer
gemeente vereerd geworden. Gemaakt in 1840 door H. Knipscheer. orgelmaker te
Amsterdam: Ingewijd den 8ste november van genoemd jaar. Heeft 17
stemmen. twee handclavieren. aangehangen pedaal en vier blaasbalgen. De gever
van dit geschenk was de overledene predikant Kuiper.
Manuaal |
Positief |
Holpijp 8 vt
Bourdon 16 vt
Prestant 8 vt
Octaaf 4 vt
Fluit 4 vt
Quint 3 vt
Octaaf 2 vt
Mixtuur 3 st
Cornet 4 st
Trompet 8 vt
|
Holpijp 8 vt
Prestant D. 8 vt
Prestant 4 vt
Viol di Gamba D. 8 vt
Flute Travers 4 vt
Woudfluit 2 vt
Dulciaan 8 vt
|
Afsluitingen. Koppeling. Tremulant. Ventil.
Deze dispositie-opgave komt niet helemaal
overeen met de werkelijkheid: de Terts op het Hoofdwerk en de Gemshoorn 4’ op
het Bovenwerk worden niet genoemd. In de dispositieverzameling van M.H. van
’t Kruys (verschenen in 1885) worden deze registers wel vermeld, maar hier
ontbreekt de Cornet op het Hoofdwerk. Voor alle duidelijkheid, ook vanwege de
hierboven niet vermelde bas/discant-delingen, volgt hier de oorspronkelijke
dispositie:
Hoofdwerk (I) |
Bovenwerk (II) |
Bourdon B/D* 16'
Prestant Dd 8'
Holpijp 8'
Octaaf 4'
Fluit does 4'
Quint 3'
Octaaf 2'
Terts 1 3/5'
Mixtuur 3-4 st
Cornet D 4 st
Trompet B/D 8'
|
Holpijp B/D 8'
Prestant D 8'
Viool di Gamba D 8'
Prestant B/D 4'
Dwarsfluit 4'
Gemshoorn 4'
Woudfluit 2'
Dulciaan 8'
|
Klavieromvang:
C - f 3. Pedaal: aangehangen (oorspronkelijke omvang niet bekend).
Twee afsluiters. Vier spaanbalgen. B = bas; D = discant; Dd = discant dubbel; *
= deling tussen d 0 en dis 0. Tremulant.
De gedenksteen ter nagedachtenis aan de
schenkers van het orgel. De steen bevindt zich in de muur onder de trap naar het
orgel. Foto (2000): Jaco van Leeuwen
De
restauratie van 1904
De eerste grote veranderingen aan het orgel
vonden plaats in 1903/1904. Tijdens de grote kerkrestauratie in deze periode besloot
het College van Kerkvoogden om ook het orgel grondig te laten renoveren. Men richtte zich tot J.A. de Zwaan
(1861-1932), destijds leraar orgel aan het Koninklijk Conservatorium te ’s-Gravenhage en organist van de Kloosterkerk aldaar. Hem werd gevraagd de
toestand van het orgel te onderzoeken en een rapport hierover uit te brengen. In
zijn rapport d.d. 10 september 1902 gaf hij de volgende adviezen:
1. Aanbrengen van een vrij pedaal,
bestaande uit drie stemmen. Hierdoor “zal
het geluid van het orgel aan volheid van toon grootlijks winnen en het
instrument eerst eigenlijk den naam van van kerkorgel
waardig worden. Eén zestienvoets en twee achtvoets labiaalstemmen zullen
hiertoe voldoende zijn”.
2. Vervangen van de twee tongwerken op
Hoofd- en Bovenwerk.
3. Algehele schoonmaak en herstel van de
labiaalpijpen die “de sporen dragen
eener onoordeelkundige behandeling bij de gewone jaarlijksche stemmingen” en vlekvrij maken en opnieuw polijsten van de frontpijpen.
4. Vernieuwen van het lederwerk.
5. Opnieuw afstellen en gedeeltelijk
vernieuwen van de ventielveren.
6. Vernieuwen van het koperwerk aan
abstracten.
7. Restaureren van de speelmechanieken “ter
wegneming van het hinderlijke en schadelijke klepperen en rammelen”.
8. Aanbrengen van nieuwe toetsbedekking op
de beide manualen.
9. Vernieuwen van pedaalklavier en
uitbreiding tot tweegestreept D* .
10. Intoneren en zuiver afstemmen van het
pijpwerk.
(*bedoeld is eengestreept d)
Drie orgelmakers brachten naar aanleiding
van het rapport van De Zwaan een offerte uit, te weten G. van Leeuwen te Leiden,
D.G. Steenkuyl te Amsterdam en G. Spit te ‘s Gravenhage. Van Ingen, die het orgel gedurende 36 jaar
in onderhoud had (waarvan 10 jaar bij Knipscheer), werd niet gevraagd een
offerte in te dienen. Dit heeft waarschijnlijk alles te maken met de zinsnede in
punt 3 uit bovengenoemd rapport, waar De Zwaan rept over “onoordeelkundige behandeling bij de gewone jaarlijkse stemmingen”.
De aanbesteding vond plaats op 24 mei
1903. Van Leeuwen was de laagste inschrijver met een bedrag van f 2430,- (Steenkuyl en Spit vroegen resp.
f 2785,- en f 2875,-). Daarnaast is het goed mogelijk dat De Zwaan, die veel op
had met de orgelmaker Gerrit van Leeuwen (1868-1946), erop aan heeft gedrongen
met hem in zee te gaan.
Aan het eind van zijn rapport lezen we: “…reden
waarom de ondergeteekende de eer heeft uw geacht College te verzoeken, spoedig
te mogen vernemen of tot restauratie overgegeaan zal worden, opdat dan dadelijk
gedaan kan worden wat het eerste noodig is, namelijk aan de firma
De Zwaan
noemde het werk van Van
Leeuwen in ander verband ‘solide’
en ‘zeer betrouwbaar’. In latere jaren zou hij dan ook veel met Van Leeuwen
samenwerken.
De orgelmaker Gerrit van Leeuwen (1868-1946)
De restauratie van het Knipscheer-orgel is
een van Van Leeuwen’s vroegst bekende werkzaamheden. Zijn zoon Willem van
Leeuwen schreef in 1948 dat Noordwijk de oudste relatie van zijn vader
was. Het bestek dat i.t.t. het bestek van
Knipscheer bewaard bleef, volgt grotendeels het advies van De Zwaan, maar bevat
ook nog enkele aanvullingen.
De door De Zwaan voorgestelde uitbreiding
met een vrij pedaal van drie stemmen werd gerealiseerd. Het Pedaal kreeg de
volgende dispositie: Open Subbas 16’, Octaafbas 8’en Bourdon 8’. Windlade en pijpwerk werden geplaatst in een
houten stelling die wordt opgetrokken boven de blaasbalgenstoel, achter het
orgel. In het midden stak deze stelling zo’n 2,5
meter uit boven de oorspronkelijke orgelkas (de grootste pijpen van de Open
Subbas 16’ zijn bijna 5 meter lang!).
Op oude foto’s is deze situatie goed
te zien. Het nieuwe pedaalklavier kreeg de omvang C-d1. Ook werden er twee
pedaalkoppelingen aangebracht. Voor de nieuwe pedaalstemmen en koppelingen
werden aan weerszijden van de klavieren nieuwe registerknoppen aangebracht, in
een van Knipscheer nogal afwijkend type. Van de twee tongwerken werd alleen de
Trompet 8’ van het Hoofdwerk vervangen. De oorspronkelijke Dulciaan 8’ bleef
gelukkig behouden. Wel werden de pijpen beleerd en voorzien van nieuwe
stemkrukken.
Het Bovenwerk kreeg een nieuwe Prestant
8’ “van voldoende tingehalte”,
die i.p.v. het oorspronkelijke discantregister nu doorlopend werd gemaakt. De Viool di Gamba 8’ disc. van het Bovenwerk
werd ook vervangen en doorlopend gemaakt (het
groot octaaf afgevoerd in de Holpijp 8’). Al het pijpwerk werd schoongemaakt
en waar nodig hersteld. Het grootste deel van het open pijpwerk van Knipscheer
voorzag men van opzetstukken met expressions.
De frontpijpen werden met aluminiumverf bestreken. Hierin week men dus af van de voorstellen uit het rapport van
De Zwaan, waarin sprake was van vlekvrij maken en polijsten van de frontpijpen.
Het gehele speelmechaniek en delen van het regeerwerk worden vernieuwd. Ook werden er pulpeten in de ventielkasten aangebracht i.p.v. de koperen
platen die Knipscheer toepaste, en alle ventielveren werden vernieuwd.
In plaats van de beoogde vernieuwing van de
ivoren toetsbedekking werden de klavieren op aanraden van De Zwaan geheel
vernieuwd. In een brief aan het College van Kerkvoogden, verzonden tijdens de
restauratie van het orgel, lichtte hij zijn standpunt toe. Hoe bepaalde wijzigingen aan het orgel
plaatsvonden is op te maken uit een brief die De Zwaan op 11 april 1904 schreef.
Hij beschrijft hierin hoe orgelmaker Van Leeuwen het Bovenwerk veranderde:
Pijpen van de Holpijp 8’ Bas (B t/m h0, hout, 14 stuks) werden van hun
oorspronkelijke plaats verwijderd, door verboringen in de bestaande Holpijp
discant-sleep gebracht en middels een gecompliceerde conductenaanleg voor de
lade geplaatst. Ze kwamen te staan ter weerszijden van de afgevoerde pijpen C-H
(het groot octaaf) van de nieuwe Prestant 8’ van het Bovenwerk.
Men benutte de vrijgekomen bas-sleep van de
Holpijp 8’ om de Prestant 8’ Bas te kunnen plaatsen. Er werden nieuwe pijpstokken met de nodige
verboringen en nieuwe roosters gemaakt voor de Viool di Gamba, Holpijp en
Prestant. Dit alles was nodig om ruimte te creëren voor de nieuwe Prestant
8’. Omdat de grootste pijpen van dit register
niet in de oorspronkelijke orgelkas pasten, maakte men in het midden van het dak
van de middentoren, achter de lier een uitbouw van ca. 40 cm hoogte.
Men voerde ook nog enige extra
werkzaamheden uit: de twaalf grootste pijpen van de Dwarsfluit 4’ kregen
hangers met de daarbijbehorende klossen en stiften. Alle speelventielen werden nieuw beleerd en
de walsborden van nieuwe koperen armen voorzien. Vanwege het aanbrengen van de
nieuwe klavieren en de nieuwe klavierkoppeling wijzigde men de inrichting van de
mechaniek.
De Zwaan diende in bovengenoemde brief aan
het College van “Kerkvoogden en Notabelen” nog een verzoek in om de
orgelmaker Van Leeuwen voor een bedrag van f 540,- schadeloos te stellen vanwege “…de werkzaamheden door den Orgelmaker
uitgevoerd, waartoe hij krachtens het contract niet verplicht was, maar die uit
den aard der uit te voeren werken voortkwam, wegens den slechten toestand van
het Orgel, die eerst recht goed aan het licht kwam toen het geheel uit elkander
genomen was”.
Het orgel is bij deze restauratie ook opnieuw
geschilderd. Het College van Kerkvoogden had aanvankelijk besloten de kleur van
het orgel wit te laten. J.A. de Zwaan betreurt dit besluit “…daar het mooyer uitgekomen had om dat gedeelte te ijkenhouten en
dan met gouden biesjes af te zetten om het orgel een mooyer voor vrond zal
geven, welken kleur in velen kerken de voorkeur heeft” (citaat uit kerkvoogdijnotulen, 30 september 1903). Hierover wordt met de schilder G.
van den Boom, die juist in het kerkgebouw bezig was, onderhandeld. De meerkosten
worden beraamd op honderd gulden, wat vervolgens door de vergadering wordt
goedgekeurd. Toen de schilder al bezig was het orgel in bruine kleur over te
schilderen, kwam van de bekende
architect H.J. Jesse een ingezonden brief, waarin hij op zijn beurt zijn
misnoegen uit over zijn ontdekking dat “…het
orgel in ijken houdt word geschilderd, terwijl het in de stijl van het orgel
(1840) behoort te zijn wit en goud, gelijk het bestek (!) reeds
aangeeft” (citaat kerkvoogdij-notulen 20 oktober 1903). Daarop komt men
terug op het eerdere besluit en wordt besloten het bestek te volgen, met de
bepaling dat het wit enigszins blauw getint, en de kralen zacht grijs worden
afgezet.
De restauratie van 1904 betekende een
aantasting van het Knipscheer-orgel: drie originele registers, de
oorspronkelijke klaviatuur en delen van de speelmechanieken waren verdwenen; het
open pijpwerk van Knipscheer was nu voorzien van opzetstukken met expressions.
Dit laatste had ook gevolgen voor de klank. Toch heeft orgelmaker Gerrit van
Leeuwen voor de maatstaven van die tijd goed werk afgeleverd. Het nieuwe vrije
pedaal werd nog geheel mechanisch aangelegd en hij handhaafde bovendien de
originele windvoorziening. De dispositie van 1904:
Hoofdwerk |
Bovenwerk |
Pedaal |
Bourdon B/D 16’ (K)
Prestant 8’ (K)
Holpijp 8’ (K)
Octaaf 4’ (K)
Fluit does 4’ (K)
Quint 3’ (K)
Octaaf 2’
(K)
Terts 1 3/5’ (K)
Mixtuur 3-4 st. (K)
Cornet D 4 st. (K)
Trompet B/D 8’ (L)
|
Prestant B/D 8’ (L)
Holpijp 8’ (K)
Viool di Gamba 8’ (L)
Prestant B/D 4’ (K)
Dwarsfluit 4’ (K)
Gemshoorn 4’ (K)
Woudfluit 2’ (K)
Dulciaan 8’ (K)
Tremulant
|
Open Subbas 16’ (L)
Octaafbas 8’ (L)
Bourdon 8’ (L)
Koppelingen:
Hoofdwerk - Bovenwerk
Pedaal - Hoofdwerk
Pedaal - Bovenwerk |
K = H. Knipscheer (1840); L = G. van Leeuwen (1904)
De
restauratie van 1949/1950
In de jaren direct na de tweede
wereldoorlog werd een restauratie van het Knipscheer-orgel opnieuw noodzakelijk
geacht. Men vroeg Adriaan Engels om advies. Engels was overigens de opvolger van
J.A. de Zwaan als orgelleraar het Koninklijk Conservatorium en tevens als
organist van de Grote Kerk in Den Haag. In het voorjaar van 1947 bracht hij een
bezoek aan de Noordwijkse Grote Kerk en onderzoekt het orgel. Dit resulteerde in
een rapport, gedateerd op 1 december 1947.
De firma G. van
Leeuwen & Zonen te Leiderdorp kreeg de opdracht voor de restauratie. Willem
van Leeuwen had inmiddels het bedrijf van zijn vader Gerrit overgenomen. Ook de
orgelbouwer stelde een onderzoek in naar de toestand van het instrument en gaf
aan geheel akkoord te gaan met de “voorstellen tot verbetering” aangegeven
in het rapport van A. Engels. Dit rapport bleef overigens niet bewaard.
De orgelbouwer
stelde daarnaast o.a. ook nog voor om de oude spaanbalgen achter het orgel te
verwijderen. Deze waren door houtworm aangetast. Het pedaalpijpwerk zou hierdoor
ca. 2,5 meter lager geplaatst kunnen worden. Door het weghalen van de achterwand
was het mogelijk het pedaalpijpwerk onder te brengen in de orgelkas (die men hiervoor wel naar achteren diende uit te breiden). De
nieuwe windvoorziening zou dan bestaan uit een magazijnbalg en een
regulateurbalg.
Op 10 juni 1948 wordt de opdracht verstrekt
aan Van Leeuwen tegen een bedrag van f 12.000,-. De kerkvoogdij ging in eerste instantie
(misschien vanwege financiële redenen?) niet akkoord met het voorstel van Van
Leeuwen om een geheel nieuwe windvoorziening aan te laten leggen, want in Van
Leeuwen's bevestiging van de restauratie-opdracht lezen we: De
aanwezige vier spaanbalgen worden zorgvuldig gerepareerd en als windvoorziening
gehandhaafd. Een magazijnbalg en regulateurs zullen niet worden aangebracht.
De restauratie volgde het restauratieplan
d.d. 24 oktober 1949, opgesteld door orgelbouwer Van Leeuwen, en behelsde het
volgende:
1. Grondige schoonmaak van alle
orgelonderdelen.
2. Invoering van de mechaniek.
3. Herstel van de manuaaltoetsen, polijsten
en gedeeltelijk vernieuwen van de ivoren toetsbedekking.
4. Restauratie van het pijpwerk. De
bestaande opsneden, kernen en winddruk bleven in hoofdzaak gehandhaafd.
5. Vernieuwing blaasbalgen (!).
Uiteindelijk heeft men toch besloten de vier oude balgen (“door houtworm aangetast en totaal versleten”) te laten vervangen
door drie nieuwe regulateurbalgen, waarvan er één dienst ging doen als
magazijnbalg, de tweede was bestemd voor het Hoofdwerk en het Pedaal, en de derde voor het Bovenwerk.
6. De windladen, die veel bij- en
doorspraak vertoonden, werden geheel gerestaureerd en voorzien van het
horizontale Veka-systeem.
7. Het register Gemshoorn 4’, “hetwelk op het bovenmanuaal
zonder eenig bezwaar kan vervallen” werd vervangen door een nieuw
register Scherp 3-4 st. 1’, 192 pijpen van 30% tin.
8. Verplaatsing van de pedaalwindlade. Door
verplaatsing van de hoofd-orgelkas naar achteren (zie punt 9) en het benutten
van de ruimte, ontstaan door verwijdering van de oude spaanbalgen, werd de
pedaal-windlade en de pijpenbank van de Open Subbas 16’ in de (verdiepte)
hoofdkas opgesteld, tegen de torenmuur aan. In verband hiermee verplaatste men 14
houten pijpen en veranderde men ook de aanleg van mechaniek en regeerwerk van
het pedaal.
9. Verplaatsing
van de orgelkas. Het orgel kwam in zijn geheel 140 cm meer naar achteren te
staan en sloot nu aan op te torenwand. Voor deze verplaatsing worden twee
redenen aangevoerd: a) de orgelbalustrade bood nu de ruimte om eventueel een koor op te
kunnen stellen; b) adviseur Adriaan Engels was van mening dat de verplaatsing de
kwaliteit van het geluid zeer ten goede zou komen.
Alvorens
tot verplaatsing over te gaan werd aan de zogeheten Rijkscommissie van advies
voor Kerkorgels (hierin hadden o.a. zitting de heren A. Smijers en M.A.Vente) gevraagd of hiervoor ook toestemming nodig was. Tevens werd gevraagd of
men voor deze restauratie in aanmerking zou kunnen komen voor een eventuele
Rijkssubsidie. In haar vergadering van 28 november 1949 kwam het
Knipscheer-orgel ter sprake en besloot men het orgel niet aan de Minister voor te dragen ter plaatsing op de lijst der Monumentale Orgels.
Als argument voert men aan dat “…van
de orgelmaker Knipscheer elders in het land grotere en meer representatieve
instrumenten gevonden worden, die meer aanspraak kunnen maken op plaatsing der
Monumentenlijst”. Dat deze
Rijkscommissie hiermee de plank behoorlijk missloeg, blijkt wel uit het feit dat
Knipscheer slechts drie instrumenten bouwde die groter waren dan het
Noordwijkse. Daarvan was het orgel gebouwd voor de Oosterkerk te Amsterdam al
sinds 1918 spoorloos. Het orgel van de Eilandskerk (sinds 1942 te Strijen) was
nogal gewijzigd door de orgelmaker Flaes; het
orgel van de Noorderkerk te Amsterdam was in 1906 vernieuwd en zelfs
gepneumatiseerd door D.G. Steenkuyl (degene die in 1903 ook een offerte had
ingediend voor de restauratie van het Knipscheer-orgel te Noordwijk!).
Het College van
Kerkvoogden kon dus geen aanspraak doen gelden op een Rijkssubsidie. Daar stond
tegenover dat men geen toestemming nodig had van het Ministerie van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen om de orgelkas te mogen verplaatsen. Eind 1949 ging men
hiertoe over. Hierbij
verwijderde men ook de oorspronkelijke vleugelstukken en houten wanden ter
weerszijden van de orgelkas. Deze vleugelstukken verbonden de orgelkas met de
pilaren. Alleen de
gesneden bovenranden van de vleugelstukken bleven bewaard.
Door de restauratie van 1949/50 was het
Knipscheer-concept nog verder aangetast: de windladen waren nu uitgerust met het
later fel bekritiseerde Veka-systeem; de originele spaanbalgen en het register
Gemshoorn 4’ verdwenen; de originele achterwand en de vleugelstukken waren
weggenomen (vrijgekomen panelen uit de houten wanden terzijde van het orgel
benutte men voor de verdieping van de kas). Bovendien gaf de verplaatsing van
het orgel niet de gehoopte klankverbetering en vormden orgelkas en balustrade nu
geen harmonieus geheel meer.
De dispositie vanaf 1950 luidde als volgt:
Hoofdwerk |
Bovenwerk |
Pedaal |
Bourdon B/D 16’ (K)
Prestant 8’ (K)
Holpijp 8’ (K)
Octaaf 4’ (K)
Fluit
does 4’ (K)
Quint 3’ (K)
Octaaf 2’ (K)
Terts 1 3/5’ (K)
Mixtuur 3-4 st. (K)
Cornet D 4 st. (K)
Trompet B/D 8’ (L)
|
Prestant B/D 8’ (L)
Holpijp 8’ (K)
Viool
di Gamba 8’ (L)
Prestant B/D 4’ (K)
Dwarsfluit 4’ (K)
Woudfluit 2’ (K)
Scherp 3-4 st. (L*)
Dulciaan 8’ (K)
Tremulant
|
Open Subbas 16' (L)
Octaafbas 8’ (L)
Bourdon 8’ (L)
Koppelingen:
Hoofdwerk - Bovenwerk
Pedaal - Hoofdwerk
Pedaal - Bovenwerk |
K = H. Knipscheer (1840); L = G. van Leeuwen (1904);
L* =W. van Leeuwen (1950).
De eigenlijke restauratie werd in hoog
tempo uitgevoerd, want eind oktober
1949 was de definitieve restauratie-opdracht nog niet verstrekt, terwijl het
orgel op vrijdag 24 maart 1950 met een officiële bespeling door Adriaan Engels
weer in gebruik werd genomen. Het inspelingsprogramma vermeldde werken van
J.S. Bach, F. Mendelssohn Bartholdy, C. de Wolf, A. Guilmant en C. Franck.
Het is niet duidelijk of de korte
restauratieduur hieraan debet is, maar direct na de heringebruikneming waren er
klachten: bij het Bovenwerk constateerde men doorspraak; er was lekkage in balgen,
windkanalen en bij de Hoofdwerk-windlade; ook waren bepaalde registers niet
voldoende geëgaliseerd en was de stemming van het orgel over de gehele linie
verre van optimaal. De Kerkvoogdij wachtte daarom met de betaling
van de laatste termijn aan Van Leeuwen, tot de genoemde gebreken zouden zijn
verholpen.
Op 25 september 1950 bracht Adriaan Engels
nogmaals een bezoek aan het Knipscheer-orgel en in een rapport hierover gaf
hij aan dat hij het instrument “in een vrij gunstige conditie” aantrof. Hij achtte het wind- en regeerwerk in orde; alle
eerder geconstateerde lekken waren verholpen en de intonatie was verbeterd. Een aantal
pijpen van met name prestantregisters behoefde nog enige correctie. Hij was tevreden over de tongwerken (met name over de Dulciaan 8’) en ook de algehele
stemming van het orgel vond hij verbeterd.
De toenmalige predikant van de Grote Kerk,
Ds. Meuzelaar, merkte op dat de speelaard van het orgel bij
gekoppelde manualen nogal zwaar was. Na vragen van Engels hierover deelde
orgelmaker Van Leeuwen mee dat hij bij restauraties de mechaniek “altijd wat strak en scherp afstelt”. Volgens hem zou de speelaard na verloop van
tijd, als alles soepeler ging lopen, lichter worden.
De
restauratie van 1999/2000
Voorbode en begin van de restauratie 1999-2000: het
Knipscheer-orgel wordt
ontdaan van alle pijpen. Foto's (1988, 1996, 1999): Jaco van Leeuwen.
In 1950 had men
onvoldoende kennis en vakmanschap in huis om tot een naar de huidige maatstaven
verantwoorde restauratie te komen. Het was in de jaren ‘80 al duidelijk dat een
restauratie van het Knipscheer-orgel onontkoombaar was. De in 1986 benoemde
organist van de Grote of St. Jeroenskerk, Jaco van Leeuwen, drong daarom al gauw
aan op de noodzaak van een grondige restauratie. Het College van Kerkvoogden diende daarom in
1987 een verzoek in bij de
Orgelcommissie van de Nederlandse Hervormde Kerk om een voorlopig rapport op te
stellen over de staat van het orgel en tevens iemand voor te dragen die namens
de Orgelcommissie de restauratie als adviseur zou kunnen begeleiden. In het jaar
daarop vroeg het College aan Klaas Bolt een restauratieplan voor het orgel op
te stellen. Klaas Bolt had in het
kader van de restauratie van de Grote of St. Jeroenskerk in de jaren zeventig
ook de demontage en herplaatsing van het Knipscheer-orgel begeleid. Deze
werkzaamheden werden uitgevoerd door de firma Pels & van Leeuwen, die het
orgel toen ook in onderhoud had. Klaas Bolt overleed helaas in 1990.
Men vond een opvolger in de persoon van dr. Hans van Nieuwkoop. Van zijn hand
verscheen eind 1991 een uitgebreid rapport betreffende het orgel, waarin ook een
restauratieplan was opgenomen.
Zoals hierboven al vermeld, was een
restauratie dringend noodzakelijk. De technische staat van het instrument liet
veel te wensen over: De mechanieken, voor een groot deel daterend uit 1904,
functioneerden niet goed meer. Hierdoor speelde het orgel onevenredig zwaar. Bij
spel met gekoppelde manualen waren snelle passages praktisch onmogelijk! De
windladen en -kanalen vertoonden veel lekkage door scheuren, losgelaten
lijmverbindingen en - bij de laden - door vergane pulpeten. De winddruk was
hierdoor niet meer stabiel te noemen. Dit leidde weer tot ontstemmingen in het
pijpwerk. Ook veel houten pijpen waren door scheuren aangetast. Op enkele
plaatsen, met name bij het Bovenwerk, werd bijspraak geconstateerd.
De opzetstukken met expressions uit 1904
hadden het klankkarakter van het orgel veranderd; de Scherp uit 1950 paste zeker
niet in het Knipscheer-concept en door het ontbreken van de oorspronkelijke
achterwand werd de klankuitstraling negatief beïnvloed. Ook qua uiterlijk maakte het instrument een haveloze indruk:
De kas vertoonde vele scheuren, het verfwerk zag er verwaarloosd uit en de met
aluminiumverf bestreken frontpijpen gaven het orgel een niet al te fraaie
aanblik. Ook de klaviatuur uit 1904 was ronduit lelijk te noemen.
Aan de hand van het restauratieplan van Van
Nieuwkoop stelde Flentrop Orgelbouw te Zaandam in mei 1996 een offerte op voor de
restauratie van het Knipscheer-orgel. Een tegenslag was het uitvallen van Hans
van Nieuwkoop, die door een ernstige ziekte zijn adviseurswerkzaamheden niet kon
voortzetten. Het adviseurschap werd vanaf oktober 1997 waargenomen door Aart
Bergwerff. Uiteindelijk kon op 2 februari 1999 het contract met de orgelmaker
ondertekend worden en begin juni 1999 volgde demontage van het orgel. De
restauratiewerkzaamheden die in september 1999 van start gingen, hielden het
volgende in:
1. Restauratie
van de windladen. De enorme schade die is aangericht door het aanbrengen van de Veka-slepen is hersteld. Dit betekende het dichtproppen met kleine
stukjes hout van vele niet-originele boringen in de pijpstokken en het opnieuw
boren, zoveel mogelijk naar de oorspronkelijke situatie. Pijpstokken werden hersteld en aangevuld; oude boringen aan onderzijden werden hersteld en voorzien van geweven ringen. Er zijn nieuwe slepen (van eikenhout) en dammen vervaardigd. Raamwerk en scheiden werden hersteld en belijmingen met hardboard (!) verwijderd. Aan de bovenzijde van de laden zijn nieuwe hechthouten platen aangebracht. De boringen
zijn voorzien van geweven ringen. Aan de onderzijden werden nieuwe ondersponsels aangebracht, belijmd met wit
schapenleer. De ventielen werden gevlakt en opnieuw belijmd met dubbel schapenleer. De ventielveren zijn vervangen door nieuwe messing veren; de verenkammen zijn
gehandhaafd.
Restauratie van de windladen in de
werkplaats van Flentrop Orgelbouw BV te Zaandam. Foto (1999): Jaco van
Leeuwen.
2. De vergane pulpeten zijn vervangen door
messing strips in de ventielkast, zoals Knipscheer die toepaste.
3. Bij demontage van de hoofdwerklade zijn
gaten gevonden van een dubbelkoor voor de pijpen h1 - f 3 van de Prestant 8’.
Nu was ook de functie duidelijk van 11 sprekende pijpen (c1 - b1) in de bovenste
zijvelden (naast de middentoren) van het front, die in ieder geval sinds 1904
niet meer waren aangesloten. In de frontstokken van de bovenste zijvelden waren overigens ook 11 sleufjes zichtbaar, waar ooit de conducten van het dubbelkoor doorheen geleid werden. De frontpijpen van het dubbelkoor zijn d.m.v. nieuwe conducten weer aangesloten en de binnenpijpen van het dubbelkoor zijn nieuw vervaardigd.
De aanleg van een dubbelkoor was, zoals gezegd, voor Knipscheer vrij
ongebruikelijk. Voor
zover bekend paste Knipscheer dit verder alleen toe bij het orgel dat hij in
1846 maakte voor de
Hervormde Kerk te Wormerveer.
4. Het pijpwerk is gerestaureerd. Van alle open metalen pijpen zijn de opzetstukken met expressions
uit 1904 verwijderd. Vervolgens zijn de pijpen verlengd en op lengte afgesneden. De grotere pijpen werden voorzien van stemkrullen. Enkele pijpen van Knipscheer-registers bleken in de loop der tijd te zijn vervangen. Zij zijn vervangen door nieuwe, in stijl bijgemaakte
pijpen. Pijpen met loszittende kernen zijn hersteld. De bekers van de Dulciaan 8' zijn verlengd om tot een veel bevredigender klankresultaat te
komen.
Pijpwerk van het Hoofdwerk vóór de restauratie. Foto (1999):
Jaco van Leeuwen.
5. De
frontpijpen zijn ontdaan van twee lagen (!) aluminiumverf en vervolgens
gepolijst.
6. De
volgende registers zijn nieuw gemaakt in Knipscheer-factuur: Op het Bovenwerk de
registers Prestant 8’, Viool di Gamba 8’ en Gemshoorn 4’; op het Hoofdwerk de Trompet 8’ en het dubbelkoor van
de binnenpijpen van de Prestant 8’. Vanwege de
kerkmuziek- en concertpraktijk in de Grote of St. Jeroenskerk zijn de
Bovenwerk-registers Prestant 8’ en Viool di Gamba 8’ op verzoek van organist
Jaco van Leeuwen doorlopend gebleven. Het restauratieplan ging namelijk uit van
twee discantregisters. In verband met de beschikbare ruimte zijn de pijpen C-H
van de Prestant 8’ als gedekte (metalen) pijpen uitgevoerd.
Enkele registerknoppen behorend bij het Hoofdwerk. Let op de spelling van het
register Terts. Foto (2005): Jaco van Leeuwen.
7. Het Pedaal uit 1904 is gedeeltelijk gehandhaafd: De Open Subbas 16’ paste niet in het
Knipscheer-concept. Een aantal pijpen hiervan is voor de nieuwe Subbas
16’opnieuw gebruikt door ze gedekt te maken en in factuur aan te passen aan het
werk van Knipscheer. Zeven pijpen (gis°-d¹) zijn nieuw vervaardigd.
Blik op het pijpwerk van het Hoofdwerk
(C-kant) na de restauratie. Foto (2000): Jaco van Leeuwen.
8.
Een
nieuwe Fagot 16’ heeft de plaats ingenomen van de voorheen gedisponeerde
Bourdon 8’ (zie ook de pedaaldispositie van het Knipscheer-orgel te Winkel).
9.
Het
pedaalpijpwerk is opgesteld in een nieuw ontworpen kas, die een geheel vormt met
de zich eronder bevindende balgenkas, aansluitend op de torenwand. Het bovenste
gedeelte van de kas (het pedaalgedeelte) is minder diep en staat vrij van de
torenwand opgesteld. In een nieuwe grenenhouten balgenstoel hebben twee nieuwe spaanbalgen een plaats
gekregen. Deze balgen zijn vervaardigd naar voorbeeld van het Knipscheer-orgel in de Noorderkerk te Amsterdam. Een nieuwe elektrische windmachine werd geplaatst in een dempkist aan de zuidzijde van de
pedaal- en balgenkas.
Een nieuwe spaanbalg in aanbouw in de werkplaats van Flentrop Orgelbouw BV
te Zaandam. Foto (1999): Jaco van Leeuwen.
Rechts de nieuwe pedaal/balgenkast achter de kast van Knipscheer. In het
onderste gedeelte staat de balgstoel met twee spaanbalgen (alles nieuw
vervaardigd); in het smallere bovengedeelte windlade en pijpwerk van het pedaal. Foto (2003): Jaco van Leeuwen.
10.
De
oude kanalisatie, die gedeeltelijk bewaard bleef, is gereconstrueerd.
11. De
klaviatuur werd in zijn geheel nieuw aangelegd en gereconstrueerd in factuur en
stijl van Knipscheer. Voor de handklavieren is uitgegaan van het
Knipscheer-orgel in de Hervormde Kerk te Zandvoort. Voor het voetklavier stond
het Knipscheer-orgel in de Hervormde Kerk te Oostzaan model. De speelmechanieken
zijn grotendeels nieuw vervaardigd naar voorbeeld van het Knipscheer-orgel in de
Hervormde Kerk te Warmenhuizen. Ook het koppelblok is volgens dezelfde
detaillering uitgevoerd. De originele wellenborden en wellen zijn gerestaureerd.
De eveneens oorspronkelijke abstracten zijn gehandhaafd (enkele zijn vernieuwd)
en voorzien van nieuw draadwerk en windingen. Nieuwe winkelhaakregels en
winkelhaken werden ook naar voorbeeld van Warmenhuizen aangebracht. De
pedaalmechanieken zijn geheel nieuw. Aangezien de oude klavierbak niet meer
paste werd er een nieuwe gemaakt.
Voor het Noordwijkse Knipscheer-orgel worden geheel nieuwe toetsen in
Knipscheer stijl gemaakt in de
werkplaats van Flentrop Orgelbouw BV te Zaandam. Foto (1999): Jaco van
Leeuwen.
Ter vergelijking: op de voorgrond het
pedaalklavier uit 1904, daarachter het
nieuwe pedaalklavier in Knipscheer-factuur uit 2000. Foto (2000): Jaco van Leeuwen.
12. De van
het origineel afwijkende registerknoppen uit 1904 voor
pedaalregisters en koppelingen (zes stuks) zijn vervangen door nieuwe, in stijl
bijgemaakte knoppen van ebbenhout. De bewaard gebleven originele metalen
registernaamplaten (in een eerder stadium al eens vervangen) waren nogal
aangetast en bovendien te kwetsbaar om opnieuw te kunnen gebruiken. Er zijn
daarom nieuwe platen gemaakt, met gouden letters op zwarte ondergrond,
naar voorbeeld van de oorspronkelijke exemplaren. Deze liggen thans in het orgel
opgeslagen.
De originele metalen registernaamplaten van het Noordwijkse Knipscheer-orgel. Foto (1999): Jaco van Leeuwen.
De nieuwe klaviatuur in
Knipscheer-stijl. De registernaamplaatjes zijn kopieën van de oorspronkelijke
plaatjes.
Foto (2000): Jaco van Leeuwen.
13. De gehele orgelkas is weer op de oorspronkelijke positie teruggezet, d.w.z. ca. 140 cm naar voren, van de westwand der kerk af. De oorspronkelijke plaats kon aan de hand van sporen in de oude vloerdelen van het orgelbalkon worden bepaald.
Voor de verdwenen
achterwand zijn nieuwe panelen gemaakt. De scheuren in de houten panelen van de
orgelkas zijn zoveel mogelijk met grenenhout opgevuld en het beschadigde
snijwerk is hersteld en waar nodig bijgemaakt.
14. De gehele
orgelkas en de balustrade zijn opnieuw geschilderd in een zware zandsteenkleur,
onder meer bereikt volgens het procédé van glaceren. De nieuwe pedaalkas is
wit geschilderd, zodat deze als het ware wegvalt tegen de zich erachter
bevindende torenmuur. Het snijwerk aan de orgelkas en balustrade en de labia van de frontpijpen zijn voorzien van
bladgoud. De kappen en lijsten aan de
bovenkant van de orgelkas zijn afgezet met gouden biezen.
Kleurtrap (1998) van het Noordwijkse Knipscheer-orgel. Door subtiel schrapen
worden alle lagen die het orgel in de loop de tijden hebben bedekt zichtbaar
gemaakt. Kleur 11 (links) is de meest recente kleur. Deze kleur had het orgel
bij de aanvang van de restauratie 1999-2000. De 'navigatieknoppen' links op elke
pagina zijn van de kleurtrap afgeleid.
Detailfoto van het snijwerk midden op de borstwering.
Weelderig rankwerk, gecompleteerd door muziekinstrumenten en een opengeslagen
boek. Foto (april 2003): Jaco van Leeuwen.
Het Knipscheer-naamplaatje, vervaardigd en aangebracht in
2001. Foto (april 2003): Jaco van Leeuwen.
Pijpen van de nieuwe Fagot 16' van het Pedaal. De
tooninscripties zijn gemaakt naar voorbeeld van de Dulciaan 8'-pijpen van
Knipscheer. Foto (april 2003): Jaco van Leeuwen.
Een deel van het walsbord van het Bovenwerk (cis-kant). De
meeste walsen zijn nog origineel, Een aantal abstracten is vernieuwd. Een deel
van de registermechaniek (zie contragewicht linksboven) is zichtbaar. Foto (april
2003): Jaco van Leeuwen.
Pijpwerk van het Bovenwerk (cis-kant). V.l.n.r. zijn
zichtbaar: Dulciaan 8', Woudfluit 2', Gemshoorn 4', Prestant 4', Dwarsfluit 4',
Viool di Gamba 8', Holpijp 8' en Prestant 8' D. Foto (april 2003): Jaco van
Leeuwen.
De voor de Bovenwerk-lade afgevoerde pijpen van Holpijp 8'
(op de voorgrond; hout, 1840) en daarachter het groot octaaf van de Prestant 8' (metaal
gedekt, 2000). Foto (april 2003): Jaco van Leeuwen.
details
VAN DE DISPositie, In Ladevolgorde, van het HUIDIGE orgel
Dispositie, historisch overzicht
Hoofdwerk (I): C-f3 |
Bovenwerk (II): C-f3 |
Pedaal: C-d1 |
Prestant 8' (K/F, 1840/2000)
Bourdon B/D 16' (K, 1840)
Holpijp 8' (K, 1840)
Octaaf 4' (K, 1840)
Quint 3' (K, 1840)
Octaaf 2' (K, 1840)
Terts 1 3/5' (K, 1840)
Fluit does 4' (K, 1840)
Cornet D 4 st. (K, 1840)
Mixtuur 3-4 st. (K, 1840)
Trompet B/D 8' (F, 2000)
|
Prestant B/D 8' (F, 2000)
Holpijp 8' (K, 1840)
Viool di Gamba 8' (F, 2000)
Dwarsfluit 4' (K, 1840)
Prestant B/D 4' (K, 1840)
Gemshoorn 4' (F, 2000)
Woudfluit 2' (K, 1840)
Dulciaan 8' (K, 1840)
|
Subbas 16' (L/F, 1904/2000)
Octaaf 8' (L, 1904)
Fagot 16' (F, 2000)
Tremulant
(op het gehele werk)
Koppelingen:
Hoofdwerk - Bovenwerk
Pedaal - Hoofdwerk
Pedaal - Bovenwerk
|
Registerdetails
Hoofdwerk (I): C-f3 |
Bijzonderheden |
Prestant 8' (K/F, 1840/2000) |
C-b¹ front (zijtorens stom), h¹-f³ lade dubbel af c¹ c¹-b¹
front 1840 (in bovenste tussenvelden) h¹-f³ lade 2000 |
Bourdon B/D 16' (K, 1840) |
C-b¹ eiken, rest metaal. Deling tussen d° en ds° |
Holpijp 8' (K, 1840) |
C-h° eiken, rest metaal |
Octaaf 4' (K, 1840) |
metaal |
Quint 3' (K, 1840) |
metaal |
Octaaf 2' (K, 1840) |
metaal |
Terts 1 3/5' (K, 1840) |
metaal, prestant-mensuur |
Fluit does 4' (K, 1840) |
C-h° eiken gedekt,
c1-f² metaal gedekt, fs²-f³ metaal open |
Cornet D 4 st. (K, 1840) |
c¹-f³ lade
samenstelling:
4’ 2
2/3’ 2’ 1 3/5’ |
Mixtuur 3-4 st. (K, 1840) |
samenstelling:
C 2 1 1/3 1
c°
4
2 2/3
2
c¹
4
2 2/3
2
1 1/3
c² 8
5 1/3
4
2 2/3
c³ 8
5 1/3
4
4 |
Trompet B/D 8' (F, 2000) |
eiken stevels en koppen |
Bovenwerk (II): C-f3 |
Bijzonderheden |
Prestant B/D 8' (F, 2000) |
C-H
metaal gedekt, afgevoerd voor de lade
c°-f³ metaal, op de lade |
Holpijp 8' (K, 1840) |
C-h° eiken, c¹-f³ metaal gedekt |
Viool di Gamba 8' (F, 2000) |
C-H in Holpijp 8’, c°-f³ metaal |
Dwarsfluit 4' (K, 1840) |
C-h¹ eiken, c²-f³ metaal |
Prestant B/D 4' (K, 1840) |
metaal |
Gemshoorn 4' (F, 2000) |
metaal, conisch |
Woudfluit 2' (K, 1840) |
metaal |
Dulciaan 8' (K, 1840) |
eiken stevels en koppen, metalen bekers (cylindrisch)
kelen van beuken (C-f0) en van messing (fs0-f3) |
Pedaal: C-d1 |
Bijzonderheden |
Subbas 16' (L/F, 1904/2000) |
C-d¹ gedekt (C-g0 oud, gs0-d1 nieuw) |
Octaaf 8' (L, 1904) |
|
Fagot 16' (F, 2000) |
eiken stevels en koppen, metalen bekers (cylindrisch) |
Toonhoogte:
a1 = 442 Hz bij 17 °C; temperatuur: evenredig zwevend; winddruk: 78 mm.
Tremulant op het gehele werk.
K = H. Knipscheer; L = G. van Leeuwen; F = Flentrop Orgelbouw.
Teksten: Jaco van Leeuwen
Openbaarmaking (gebruik voor brochures,
scripties, e.d.) is toegestaan onder de volgende
voorwaarden:
LITERATUUR
-
Aart
Bergwerff, Eindrapport restauratie Knipscheer-orgel Grote of St. Jeroenskerk te
Noordwijk-Binnen, Brielle (2000)
-
Archief Hervormde Gemeente Noordwijk-Binnen
-
Ton van Eck, Herman
de Kler (red.), Orgelkunst rond 1900, Alphen
aan de Rijn (1995)
-
Jan Jongepier, Hans van Nieuwkoop,
en Willem Poot, Orgels
in Noord-Holland, Schoorl (1996)
-
Gerard Leegwater, De
orgelmakers Knipscheer, Doctoraalscriptie RU Utrecht (1993)
-
Hans van Nieuwkoop, Rapport betreffende het orgel in de Hervormde Kerk te Noordwijk-Binnen, Haarlem
(1991)
|